Vervroegde invrijheidstelling
De vervroegde invrijheidstelling hield in dat er bij een veroordeling tot een gevangenisstraf altijd 1/3 van de totaal opgelegde straf eraf zou gaan. Dit was vroeger een recht. Alleen wanneer een gedetineerde zich tijdens de detentie zeer ernstig had misdragen of na een poging tot uitbraak uit de gevangenis, kon de veroordeelde geen aanspraak maken op vervroegde invrijheidstelling.
In alle andere gevallen kwam de verooordeelde na het uitzitten van 2/3 van de gevangenisstraf zeker vrij.
Vervroegde invrijheidstelling afgeschaft
De vervroegde invrijheidstelling is op 1 juli 2008 afgeschaft met de komst van de Wet van 6 december 2007 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de vervroegde invrijheidstelling in een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Thans: voorwaardelijke invrijheidstelling
Thans kennen we het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De voorwaardelijke invrijheidstelling is in de wet geregeld in art. 15 Wetboek van Strafrecht (Sr.).
De voorwaardelijke invrijheidstelling houdt in dat de verdachte na het uitzitten van 2/3 van zijn straf onder voorwaarden kan vrijkomen. De voorwaardelijke invrijheidstelling geldt voor gevangenisstraffen vanaf 1 jaar. Boven de 1 jaar gaat er 1/3 van de straf af, nadat tenminste 1 jaar van de straf is ondergaan. Bij een gevangenisstraf van 15 maanden, is de v.i. derhalve 1 maand, en moet de veroordeelde 14 maanden gevangenisstraf ondergaan. Vroeger heette dit de vervroegde invrijheidstelling, maar dit is nu vervangen met de komst van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling.
Er kunnen verschillende voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling worden verbonden, zoals:
- verplichte begeleiding reclassering
- straat- en contactverbod
- het volgen van cursussen en trainingen