Voorlopige hechtenis in hoger beroep
In hoger beroep bepaalt het gerechtshof over de eventuele verlenging van de voorlopige hechtenis. De verdachte zal steeds opgeroepen worden om te verschijnen bij de raadkamer van het hof voor de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding.
Grondslag voorlopige hechtenis in hoger beroep
Een op artikel 67 gegrond bevel kan ook worden gegeven of verlengd op de grond dat in het bestreden vonnis een vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd van ten minste even lange duur als de door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd na verlenging (art. 75 lid 1 Sv.).
Behoudens de gevallen bedoeld in artikel 66a, eerste lid, kunnen bevelen tot gevangenneming voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting slechts worden gegeven indien alsnog ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gerezen. Onder ernstige bezwaren kan tevens een veroordelend vonnis in de vorige feitelijke aanleg worden begrepen (art. 75 lid 2 Sv.).
Zie ook Kamerstukken 29253, nr. 3, p. 9 - 10:
"De voorgestelde aanpassing van artikel 75 Sv sluit bij deze opzet van artikel 5 EVRM aan. Voorlopige hechtenis voorafgaand aan de berechting in eerste aanleg ligt inderdaad anders dan voorlopige hechtenis in de situatie na die berechting, waarin al een aanmerkelijke vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd. Als de rechter in eerste aanleg de strafzaak integraal heeft beoordeeld, en een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft opgelegd, is dat een sterke rechtsgrond voor voortzetting van de vrijheidsbeneming. Het onderhavige wetsvoorstel stelt voor deze grond in een aanvulling van artikel 75, eerste lid, Sv, te erkennen. Deze nieuwe rechtsgrond moet worden gezien als een toevoeging op de bestaande, in artikel 67a Sv genoemde rechtsgronden voor voorlopige hechtenis. Er zij daarbij nog op gewezen dat een veroordeling in eerste aanleg ingevolge het bestaande artikel 75, tweede lid, Sv ook kan rechtvaardigen dat de betrokkene wegens het alsnog gerezen zijn van «ernstige bezwaren» voor de terechtzitting in appèl wordt gevangengenomen."
Deze toelichting lijkt te suggereren dat een veroordelend vonnis ook een zelfstandige grondt voor voorlopige hechtenis oplevert, maar de verdediging moet altijd kritisch blijven of er ook voldoende andere gronden / redenen zijn voor de toepassing van voorlopige hechtenis.
Zie ook Gerechtshof Amsterdam, 26 mei 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2848:
"Art. 5 EVRM kent een onderscheid tussen de toetsingskaders voor vrijheidsbeneming hangende de strafprocedure in eerste aanleg en hoger beroep. De vrijheidsbeneming is vóór veroordeling gerechtvaardigd indien de verdachte op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd teneinde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer er een redelijke verdenking bestaat dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan (art. 5 lid 1, aanhef en onder c, van het EVRM).
Na veroordeling is de vrijheidsbeneming gerechtvaardigd indien de verdachte op rechtmatige wijze is gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter (art. 5 lid 1, aanhef en onder a, van het EVRM). Ingevolge bestendige jurisprudentie van het EHRM hoeft deze veroordeling niet onherroepelijk te zijn.
Art. 5 lid 3 EVRM bepaalt, voor zover van belang, dat een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid 1, aanhef en onder c, van art. 5 EVRM, het recht heeft om binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld. De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting.
Nu er sprake is van een veroordelend vonnis, is bij de beoordeling van de voorlopige hechtenis van de verdachte het toetsingskader van art. 5 lid 1, aanhef en onder a, EVRM leidend en niet art. 5 lid 1, aanhef en onder c, EVRM.
Aan de tekst van artikel 5 EVRM noch aan de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van artikel 5 EVRM, kan de stelling van de raadsman, dat de verdachte hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten, worden ontleend. Anders dan de raadsman heeft betoogd zal het hof dus niet zonder meer als uitgangspunt nemen dat de verdachte haar berechting bij het hof in vrijheid mag afwachten.
Gelet op het vonnis van de rechtbank van 13 maart 2015 is sprake van ernstige bezwaren. Voorts is het hof gezien de aard, de ernst en de periode van de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Het hof verenigt zich derhalve met het onderliggende bevel gevangenhouding en zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
Zoals het hof heeft overwogen in ECLI:NL:GHAMS:2015:635 (Klimop-zaak) volstaat, anders dan de rechtbank in de kern heeft overwogen, de enkele veroordeling van de verdachte niet voor het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
WEL SCHORSING VOORLOPIGE HECHTENIS:
De vraag die voorligt is of sprake is van enig redelijk doel bij het opnieuw in voorlopige hechtenis nemen van de verdachte.
Gesteld noch gebleken is dat de verdachte in de periode dat haar voorlopige hechtenis geschorst was zich niet heeft gehouden aan de gestelde schorsingsvoorwaarden. Hieruit leidt het hof af dat het recidivegevaar kennelijk in de afgelopen periode voldoende kon worden ingeperkt door de aan haar gestelde schorsingsvoorwaarden. Het hof ziet niet in dat dit na het veroordelend vonnis anders zal zijn. Ook overigens is niet gebleken van (andere) omstandigheden op grond waarvan hernieuwde schorsing van de verdachte onwenselijk zou moeten worden geacht.
Mede in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof termen aanwezig om de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen onder de navolgende voorwaarden, tot aan de eerstvolgende behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Mede in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof term.
en aanwezig om de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen onder de navolgende voorwaarden, tot aan de eerstvolgende behandeling van de strafzaak in hoger beroep."
Zie voorts:
Geschokte rechtsorde in hoger beroep
Gerechtshof Amsterdam, 28 oktober 2014, ECLI:GHAMS:2014:4417, over geschokte rechtsorde in hoger beroep:
"Het hof heeft nog de vraag onder ogen gezien in hoeverre de grond van de geschokte rechtsorde zich verhoudt tot een schorsing van de voorlopige hechtenis. Naar het oordeel van het hof hoeft het een het ander niet uit te sluiten. De geschokte rechtsorde is de grond voor het opleggen van de voorlopige hechtenis en betekent niet zonder meer dat die voorlopige hechtenis niet – onder voorwaarden – geschorst zou kunnen worden. Het ligt weliswaar voor de hand dat – indien een feit maatschappelijke beroering heeft veroorzaakt of indien de vrijlating van een verdachte die beroering zal kunnen veroorzaken – de verdachte in detentie blijft, maar onder omstandigheden, bijvoorbeeld zoals deze thans bestaan, is zeker niet uitgesloten dat aan de (te verwachten) maatschappelijke onrust ook kan worden tegemoetgekomen door het stellen van voorwaarden."